Ik sta achter het raam en kijk uit op een half uitbloeiende prunus. Achter de roze blaadjes ligt een vogelnest verscholen. Witte wolken wuiven voorbij tussen een blauwe lucht. Daarin tekent een verre vogel zijn naam. Ik krijg vleugels die klapwieken op een leeg veld.
Eén
Volgeschreven agenda’s
worden lege vlekken
in een bos van tijd,
waarin vogels
zich verstoppen
in volstrekte eenzaamheid.
Weg de drang
hoger, verder
heen en weer te vliegen.
Neen,
liever zachtjes wiegen
in deze warme, ongekende bron
die naar
nergens en overal leidt.
Twee
Straks zetten we ons masker weer op
binden het voor onze mond.
Zal het anders klinken dan
toen je een eigen plekje vond?
Trek je nieuwe sporen
nu we even zijn gestrand?
Of krijgt het circus van het leven
gewoonweg weer de overhand.
En ja, je wil die knuffel,
warmte van mens tot mens.
Maar in dit losgeknipte stukje
proefde je leven zo intens.