Voor mijn venster vloeit de Dijle. Meestal stopt mijn blik daar.
Aan de andere kant van de oever ligt de Dossinkazerne.
Links de moderne Memorial, rechts het witte, oude gebouw. Tussenin springt een verkeerslicht soms op rood. Aan de kazerne staan stellingen. Ze renoveren het dak. Er zat asbest in. Een aantal delen van het dak ligt bloot, het toont hun blauwe plastic laag die de isolatie beschermt. Een ander, tamelijk groot deel is overspannen met een wit zeil. Daar worden de rollen glaswol nog verwijderd.
Er wonen mensen in de kazerne, ontdekten mijn vrouw en ik onlangs. We verhuisden nog maar net naar Mechelen en verkennen zo vaak we kunnen de lege straten. Op een dag stond de poort van de kazerne open en staken we onze hoofden naar binnen. Op het grasperk in de binnentuin zat een gezin op tuinstoelen. Het tafereel maakte ons ongemakkelijk. Waren we ergens waar we niet mochten zijn? Stoorden we een privé-bijeenkomst? Een snelle blik op de brievenbussen in de gangen, leerde ons dat de hele kazerne diende als woonst. ’Wie wil daar wonen,’ zeiden mijn vrouw en ik tegen elkaar.
Ik heb weinig met de oorlog. Buiten de verhalen van een gezellige, zelfgebouwde schuilkelder of aardappelschillen als maaltijd, wisten mijn grootouders ook niet meer te vertellen. Ze waren nog te jong. De oorlog is voor mij altijd abstract gebleven.
De huidige situatie wordt ook als oorlog bestempeld. Men spreekt van triageposten, hamsteren, de voortdurende stroom van doden, getroffenen, artsen met post-traumatische stress. In de winkel houd ik afstand. Mijn moeder zag ik al weken niet meer live. Er is alleen de Dijle, de kazerne en een toevallige passant.
Toch blijft deze situatie voor mij ook nu weer abstract. Ik werk van thuis uit. Niemand in mijn familie werd getroffen, denken we, al leidt wat hoesten of kortademigheid al snel tot fatalistische angstbeelden. De vijand is gemeenschappelijk, maar ik zie hem niet.
Bijna zesentwintigduizend mensen zijn vanuit deze kazerne naar Auschwitz gedeporteerd.
Tussen de Memorial en de kazerne staat een oude, militairgroene goederenwagon op een restje rails. Hij zal niet meer rijden. Op de flanken prijkt het B-logo van de Nationale Spoorwegen in gebroken wit. Het logo is pijnlijk modern. Is het er pas op geschilderd of is het al die tijd niet veranderd?
Ik googel de huidige cijfers voor België.
7.765 dood.
De Dijle staat laag. Het waait. Het water rilt.
Op de stelling klopt een werkman met een hamer op de houten balken. Zijn werk is ritmisch en kalm. Ik denk aan de miljoenen joden en hoe we het nicht haben gewußt.
Een ambulance rijdt van links naar rechts. Aan het rode licht luidt hij kort zijn sirene.
Een oorlog is soms onzichtbaar, maar als je oplet, hoor je ’m soms wel.