Bekkevoort, 3 mei 2020
Geachte Herman Teirlinck,
Gisteren heb ik u teruggevonden. Tussen Andre Demedts, Stijn Streuvels en pastoor Cuppens bij wie mijn grootvader koster was. Na meer dan vijftig jaar verborgen liggen tussen de bladen van mijn ‘Vriendenboek’ uit 1962 zag ik ze weer; de handtekeningen uit mijn verzameling. Tot twintig was ik geraakt toen ik mijn lief leerde kende bij de Chiro. De vonk sloeg over en voortaan keek ik uit naar zijn handtekening onder heerlijke brieven.
Mijn zussen waren verder geraakt met hun verzameling, de ene had honderden sigarenbandjes verzameld – vader was sigarenhandelaar –, een andere postzegels uit vele landen, zus vier knipte foto’s van Adamo uit week-en andere bladen, zussen vijf en zes verzamelden poppenkleren voor een langverwachte pop.
Hoe ik u dan na zovele jaren heb teruggevonden? Gewoon, ik was op zoek naar documentatie voor mijn boek ‘Een leven vol woorden’. Eind vorig jaar had ik plots het mooie en uitdagende samengaan van getallen gezien. In 2020 ben ik 40 jaar bezig met schrijven. Schrijven op vele terreinen: boeken, mappen vol met brieven, dagboeken en al wat geschreven is in kleurige dummy’s, lag te wachten om tot leesbare teksten te worden herwerkt. In het jaar dat ik 75 werd, zou ik een boek publiceren waarin al het vorige werd samengevat. Een leven vol woorden, beelden, projecten en reacties op wat ik soms alleen, soms samen met mijn lief had gedaan met het woord. We waren niet alleen creatief bezig met woorden, we hadden ook samen voor het onderwijs gekozen. We hebben drie kinderen en zes kleinkinderen waarvan meer dan de helft zot is van woorden. Sommige houden van lezen, enkele van schrijven en eentje wil graag op het podium staan om het publiek te bedanken voor hun aanwezigheid, voor het lekker eten, de muziek én de mooie woorden die zoveel mensen gelukkig maken. En als er dan applaus komt, stapt zij achterwaarts het podium af en blijft nog lang naglanzen.
Ja Herman, misschien is de goesting om zelf ook te gaan schrijven toen definitief op kaart gezet. Nu, meer dan een halve eeuw later, ben ik als een soort boekhouder met mooie woorden aan een verzamelstaat begonnen met de start in mijn kinderjaren. Een boek dat mezelf laat zien dat ik iets gedaan heb met de tijd, want hij lijkt me zo voorbijgevlogen.
Toen eind december corona uitbrak in China, kon niemand vermoeden dat op korte tijd het virus rond de wereld zou reizen en na enkele maanden ‘de grote stilte’ – behalve de voortgang van het beest met de zeis – de ruimte zou innemen. Geen vliegtuigen, auto’s, mensen op de weg. Alleen de vogels zingen nog hun lied, het gras blijft groeien en wij zitten achter het vensterglas als vissen in een aquarium. Als de kleinkinderen op bezoek komen, hebben ze moeite om onze woorden te verstaan. Langs weerszijden is er het gemis dat tranen laat golven tussen neus en oren. Ze vragen dan hoe wij ons voelen, wat we de hele dag doen, wat we eten en wanneer zij weer eens mogen dichterbij komen en knuffelen.
Op dit moment zijn de scholen al zeven weken gesloten. Binnenkort gaan ze geleidelijk aan weer open. Zoals ook de werkgelegenheden en de winkels. In het begin van de coronavakantie was iedereen blij met die extra vrije tijd om te doen waar anders geen tijd voor was. Maar nu wil iedereen weer aan de slag. We missen het sociaal contact. We haten het praten tegen schermpjes.
Lieve Herman, dat en zoveel meer schiet nu door mijn hoofd terwijl ik voor het venster sta te kijken naar de tuin. Ja, wij hebben geluk; wij hebben een grote tuin langs alle kanten omgeven met velden. Wij ademen hier stilte, jasmijngeuren en allerlei vogelluchtjes in. Oei, er staat daar plots een vreemde vogel onder de esdoorn. Er is niets dat hem laat schrikken en ik blijf staan waar ik sta. Met een snok heft hij zijn staart omhoog en openen zich ontelbare blauwgroene ogen op de wereld van onze tuin. Hier kwam hij nooit eerder en toch voelt hij zich vrank en vrij en stapt hij als op hoge hakken in de richting van de schommel. Gisteren nog liepen er twee hazen door de tuin. Terwijl ik Fred roep, die aan de achterkant van het huis naar drie kibbelende mussen staat te kijken, zie ik de pauw bewegen. Zou hij mij horen, of zijn het de molenwieken – ons huis staat in de buurt van een rij windmolens –of de sjirpende krekels in het gras?
Fred is er nog net op tijd om de vogel te zien overvliegen naar zijn eigen erf aan de rand van ons dorp. Ik hoop dat hij enkele veren heeft laten liggen want ik verzamel nu vogelveren en steentjes voor de kleindochter, die kan er een schilderij mee maken. En misschien doe ik iets met de geluiden. Maar eerst werk ik verder aan het boek ‘Een leven vol woorden, beelden en verhalen’ en ik hoop dat mijn vroegere wensen ‘gelijkheid voor iedereen’ ook buiten de boeken treden en uitkomen in een leven na corona.
Met genegen groeten,
Ina Stabergh