Dag Herman,
Mag ik je ten minste zo aanspreken?
Wie nah sind uns manche Tote.
Hoe verwant kunnen we ons voelen met sommige doden.
De voorbije Maanden leken aanvankelijk rimpelloos te verlopen. Ik las in het gelijknamige boek van Streuvels, De Maanden (1941), waarinde auteur in zijn mooie handschrift bovenstaande opdracht schreef, gericht aan zijn vriend Dr. Raph De Brabandere, tevens de grootvader van mijn vrouw. Wat genoot ik van de taalkracht en de poëzie in het werk, die mij deden denken aan de dichtkunst van Gezelle en de schilderijen van Emile Claus.
‘Het land ligt witgesneeuwd en daarin teekenen de boomen hun geraamten zwart tegen den einder. De koude pinkelt in de lucht, maar aan niets is er van ’t uitwendige der wereld te merken dat verleden nacht de tijd een paal voorbijgewenteld is (…).
Een passage die mij herinnert aan een beschrijving van jou, van een boomgaard met bloesems als sneeuw. Maar ineens was daar zoals bij Streuvels, de dreiging:
‘(…) wolken gelijk dondertorens, die vormen aannemen van vechtende reuzen en monsters met gapende muilen en dreigende grijparmen; wolken gelijk landkaarten groot als werelddeelen, waarvan de grenzen gedurig gewijzigd worden, gelijk hier op het werelddal.’
Ik kreeg plots hoge koorts. De hele week bevond ik mij in de matrassenkrocht. Met steeds weer terugkerende koorts. Die week bracht mij in een grote solidariteit met wie nu ziek is en daardoor angstig. Ik dacht aan de ziekte van de alvermannen: drie dagen koorts. Dan dood. En schreef enkele korte afscheidsgedichten. De ziekte deed mij anders aankijken tegen het leven en de natuur. Ineens was de natuur dood. Zoals in sommige werken van René Magritte.
Koud en kil is de nacht
waar van de maan slechts
een sikkel zichtbaar is
en een enkele ster
Klein en eenzaam
is de mens
in het bestaan
Poëzie werd voor mij als een gebedssnoer. Ze bood mij troost net zoals de liefde.
In de morgen treedt het licht
in de avond lichte regen
Ach hoe kunnen licht en regen
slechts bestaan
dan door je aangezicht
Beide, de liefde en de poëzie, werden geïntensifieerd door het lezen van de prachtige biografie over het dichterspaar Bettine und Achim von Arnim. Die Geschichte einer ungewöhnlichen Ehe. Van dehand van Hildegard Baumgart.
Eenmaal aan de beterhand kon ik de dingen weer zien zoals ze zijn: in hun schoonheid. Ik schreef toen het gedicht Kamer dat door de dichteres Nerkiz Sahin werd vertaald als Oda.
Kamer
Zacht als perzik is het
licht dat op dit uur
de kamer binnenvalt
En jij die stapt
onder fijne
straaltjes sneeuw
Terwijl een boot
donker de haven uitvaart
de avond tegemoet
Oda
Bir şeftali kadar yumuşak,
bu saatte içeri düşen ışık
Ve sen yürürken
ince yağan
bir kar’ın altında
Koyu bir gemi
limandan ayrılıyor
geceye karşı
Volgende week hervat ik de werkzaamheden. Dan zet ik mijn artikel over de grote Armeense dichter Daniel Varoujan (1884-1915) om in een lemma voor Literair Gent.
Veel groeten
Johan