Voor Herman Teirlinck
Ik kijk dikwijls uit het raam van mijn werkkamer. De laatste weken nog meer dan vroeger. Mijn werkkamer, ik kan niet zeggen mijn studeerkamer of bureau. Ik naai hier, schilder hier, zit hier achter mijn computerscherm iets te doen of mijn tijd te verdoen op mijn smartphone.
Vanop de derde verdieping kijk ik neer op een gewone straat, met geschilderde voorkeursstroken voor fietsers. Bij momenten is er behoorlijk wat verkeer, er zijn drempels om de snelheidszotten in te tomen.
Er komt ook een lijnbus door, ik bekijk de bovenkant ervan, al eens gezien? Gek hoor: er staat van alles op dat dak. Onwillekeurig moet ik altijd denken aan het verhaal over die moedige buschauffeur (of chauffeuse?). Het was een vrouw. Ze reed met haar bus langs een brandend huis. Een man stond te schreeuwen voor het raam van de tweede verdieping. Zij is met haar bus tot tegen de gevel gereden zodat de man erop kon springen. Voor mijn raam zou een bus nog vrij diep zijn.
Als ik ’s nachts de slaap niet kan vatten, kom ik uit dit raam hangen. Ik luister naar de nachtelijke geluiden en tel de auto’s die voorbijrijden. Ik stel mij dan voor waarom die mensen in het holst van de nacht rondrijden.
De laatste keer heb ik het raam opengezet: was ik doof aan het worden? Ik hoorde niets! Zo stil is de stad nog nooit geweest! Om twee uur hing ik uit het raam, een half uur lang, geen enkele auto kwam voorbij! Magisch.
Ik kan binnenkijken bij de overburen, niet dat ik dat veel doe. Ze sluiten de gordijnen niet, zij komt uit Nederland. Ze wonen hier nog maar pas, er is een peuter en zij was zwanger. Nu zie ik haar aan het raam zitten met een bundeltje baby. Er komen mensen aanbellen: een jong paar met ook een peuter. De nieuwe vader komt opendoen. De bezoekers blijven veilig op de stoep staan. Zij zwaait aan het raam met de baby op haar arm.
Er komen nu regelmatig mensen langs voor stoepbezoekjes, sommigen hebben een pakje bij zich. Eentje legt het pakje op de vensterbank voor ze aanbelt, een ander houdt het hare met gestrekte arm aan één hoekje vast.
Er komt een gezin Turkse mensen aangewandeld, moeder met een hoofddoek en vader met zijn gebedskrans tussen de vingers. Ze turen naar de grond en blijven in hetzelfde gezapige tempo doorstappen. De stoepbezoekers stuiven uiteen tussen de geparkeerde wagens, het peutertje wordt gauw bij de arm gegrabbeld.
Ik zal vannacht als iedereen slaapt, een kaartje in hun bus doen en morgen zwaaien vanaf de overkant.