de wereld binnen
zijn spiegeling in de tuin
binnenstebuiten
bovenste-onder
grootouders die herrijzen
het hek half open
dit jaar ontwaak je na vele vele jaren
welkom hibernatus; we hebben je gemist
ik kijk nu door het raam en ‘k weet niet meer waarom
maar ‘t groen van ‘t gras is hoopvol; het licht dat van de zon
land van siddering
van loze angst voor talen
scheer je weg, gij spraak
van alle moeders
ik hou van alle talen
aan de overkant
de aarde is nog een bol waarop je kan lopen
we reisden naar de Maan; straks vliegen we naar Mars
het is niet zoveel anders: de palmen bloeien
en worden, eens gesnoeid, weerom effen kegels
gladde palingen alom in de politiek
gewiekst geraffineerd, geslepen bijdehand:
een autoweg maakt van één natuurgebied twee
zo werkt het jammer genoeg nog steeds in dit land
de aardbol binnen
zijn reflectie op het gras
een dubbele kijk
het paadje geaard
banend naar een deur op slot
met een bel op la
grote verliezen of dubbeltjes op hun kant
zijn nieuw in de onzekere werkelijkheid
‘n regen dobbelstenen, je staat er middenin
je hoofd maalstroomt mee; even Apeldoorn bellen
de telefoon rinkelt grauw; de schijf grijsgedraaid
of ik nog weet wie je bent, of jij mij nog kent
ik kwam jouw boeken binnen, maar nooit in je huis
niet verder kom ik nu dan mijn rez-de-jardin
in mezelf gekeerd
het halsjuk lang ingeruild
klaar voor exotiek
zo gaat het vanzelf
op de golven van ‘t bestaan
zichzelf leren zijn
‘s zondags heb ik rendez-vous met die éne man
dan klessebessen we in dat natuurgebied
we praten met de vogels en ook met elkaar
het doet zo goed te weten dat de liefde is
land en zee buiten
de weerkaatsing in mijn hoofd
buitenstebinnen
ondersteboven
klaar voor het onbekende
de teirling werpt zich