Onder het kleine raam van mijn bescheiden kamer speelt zich een stukje van het leven af. Doorheen dat venstertje, waarvan de grootte minder ter zake doet dan wat zich erin afspeelt, kijk ik uit op de achtergevels- en tuintjes van mijn buren. Een lange rij smalle huisjes kijkt me terug aan, elk in een andere kleur. Hun koertjes en muurtjes grenzen aan ons en aan elkaar. Alle rechte lijntjes leiden toch niet tot rechtlijnigheid; het is een beetje wirwar. Aan deze dagelijkse achterkant valt heel wat te ontdekken. Zo gaat de gele gevel blijkbaar even laat slapen als ikzelf, mogelijks nog later, maar dat zie ik dan niet meer. De tuin van de babyblauwe muur wordt ook in deze periode zelden gebruikt en is in feite zelfs geen tuin. Steengruis in zakken, dakpannen en regenpijpen liggen ongebruikt verspreid tussen gras en ander onkruid in. Het ene raam in deze muur verbergt zich steeds achter een rolluik. De vraag of er een raam is, bedenk ik me nu pas. De gevel daarnaast draagt een satellietschotel, de tv beneden zendt constant de opgevangen beelden uit. Het volgende huis is ruimtelijker dan de anderen, dat zie je zo: geen gevel maar een glaspartij en yucca’s op het dakterras, veel hout en witte muren. Ik durf het woord ‘loftgevoel’ te schrijven. Hun dagelijks en nachtelijk gedrag wordt verder aan mijn zicht onttrokken.
Bij de muur die niet beschilderd is, ligt dat laatste anders. Ik spied niet maar ik zie het. Dat huis ligt rechtover het onze, of beter: recht erachter. De gevel is zandkleurig, hier en daar wat grijs en rood, tinten die hij niet ontleent aan een laag verf, maar aan het feit dat de blote buitenmuur zich toont, met spikkels mortel en cement. Het dakraam staat altijd een klein beetje open. Op droge dagen liggen er vaak gewassen kleren tussen de opening van dat schuine raam, half hangend op het dak. Dat huisje heeft een koer, de kleinste die ik zie vanuit mijn raam. De wereld die zich op die smalle meters voor mij uitrolt, is de grootste die ik zie vanuit mijn raam. Want sinds hij niet meer naar buiten kan, speelt de zoon des huizes er dagelijks in zijn hoofd. Soms gewoon als voetballer van wereldformaat die luidop zijn eigen match verslaat – vaak inclusief herhalingen en controversiële beslissingen van de VAR. Je moet creatief omspringen met tijd en ruimte als drie vierkante meter beton moet doorgaan voor een kolkende voetbaltempel. Andere keren is hij simpelweg een actieheld die de wereld redt, tot een vrouwenstem hem in een taal die ik niet ken naar binnen sommeert. Dan weer hoor ik ‘m als ingebeelde vlogger bezig, zijn onzichtbare publiek toesprekend.
Vloggers zijn meestal knappe en jonge mensen die hun kijkers (vaak ‘gewone’ jonge mensen) inkijk geven in hun eigen leven, dat ze zwaar geschminkt in scène zetten. Ze filmen zichzelf met hun smartphone, en kijken dus zichzelf aan wanneer ze zogezegd naar hun publiek kijken. De bekendere exemplaren halen inkomsten uit reclame die ze maken voor merken die hen royaal betalen. Ja, het zijn letterlijk wandelende advertentieruimtes, en ze gaan soms heel ver in het creëren van spektakel. Hoe banaal het dagdagelijkse bijwijlen ook mag zijn, bij hen glinstert alles. Mogelijks in die mate dat de vlogger in kwestie ook offline blijft glinsteren tot hij er duizelig van wordt. Er vallen weinig morele richtlijnen te rapen in de vlogwereld, maar wel veel pseudo-spektakel en dito populariteit. Laatst hoorde ik het achterbuurjongetje weer vloggen. Hij sprong met opzet tegen de muur aan en beschreef zijn pijn. Zo zei hij dat het echt pijn deed, dat hij het niet fakete. Hij sprak als een volleerde vlogger: “Jongens, dit is écht niet normaal. Kijk, kijk hier: een blauwe plek. Aaauw, wat doet dat pijn, zeg”. Creatief met tijd en ruimte. Toen ik nog eens goed keek vanuit mijn raam, zag ik dat hij geen smartphone vasthad, maar in zijn lege hand sprak.