‘GANG EEN WIT LAKEN UIT!’ staat er in zwarte drukletters op een strookje papier dat iemand onder mijn voordeur heeft geschoven. Ik schrik even van de ongewone post. Maar die eerste letter, die schrijffout ontkracht het dreigement nog voor het is gelanceerd. Het heeft iets aandoenlijks. In weerwil van vergeten spellingsregels, met een zekere nijdigheid geschreven in een beverig lettertype. Toch voelt het ongemakkelijk aan, dat briefje dat niet is ondertekend. Ik voel me geviseerd door een onbekende uit mijn anonieme straat.
Zijn wij de enige in de straat zonder wit laken aan de gevel? Ik haast me naar het raam en inspecteer de rij woningen aan de overkant. De huizen leunen gezellig tegen elkaar aan, hoewel de bewoners ervan elkaar nauwelijks kennen. Zo ver mijn blik naar links kan reiken, zie ik geen enkel wit voorwerp wapperen. Ik ben al direct wat gerustgesteld. Ook niet aan het huis rechtover ons. De lamellen achter het venster zijn afgesloten voor elke vorm van inkijk. Misschien staat mijn overbuur daarbinnen nu ook bedremmeld te kijken naar eenzelfde soort briefje? Voor de zekerheid kijk ik nog eens naar de bovenverdieping. Door die bovenramen leunt hij een drietal keer per week naar buiten om vloermatten uit te kloppen. Maar nu zijn ze hermetisch afgesloten tegen de invasie van het fijn stof. Afgaande op het stoflaagje op mijn eigen venster, is dat misschien maar best ook. Maar ook daar dus geen wit laken, zelfs geen vergeten wit vloerkleed dat ervoor kan doorgaan.
Het huis ernaast is de enige buurman met een naam: Adam, een vluchteling uit Syrië. Zijn pandje heeft hij eigenhandig omgebouwd tot een pitabar. Hij deed er een paar jaar over, ‘low budget’ en na zijn werkuren in de fabriek. Op de gevel prijkt nu een felgroen geschilderd paneel met in houten letters ‘Pita Dido’. Dat vonden wij durven! Een horecazaak opstarten in een straat met verder geen andere winkels. Na de opening hadden we het met een bang hart gadegeslagen. Zou hij hier een clientèle kunnen opbouwen? Maar dankzij zijn joviale voorkomen draaide de zaak goed. Trouwe klanten kregen geen uitgestelde beloftes in de vorm van een klantenkaart. Ze werden per direct in natura beloond met gratis drankjes (die wij elke keer probeerden te weigeren, extra grote porties (die we nooit op kregen) en nieuwe sausen (die we als eerste mochten uitproberen). Maar dat is nu voorbij. Om onduidelijke redenen moest de zaak plots sluiten. Onder het naampaneel kwam er een immobord ‘te koop’. Hij wou verhuizen naar een groter pand, probeerde hij ons een tijd geleden uit te leggen, in zijn gebrekkig Nederlands. Maar we voelden dat hij iets verzweeg, net zoals een vluchteling niet spreekt over de gruwelen uit zijn verleden. Ooit had hij wel eens iets gelost over spanningen met zijn buur, onze overbuur. Maar was de situatie zo ernstig dat hij moest vluchten? Leefden die twee voor onze neus al zo lang in staat van oorlog? In dat geval zou ik er nu alle begrip voor hebben als Adam geen witte vlag ophing. Dat zou te sterk lijken op een overgave.
Over zijn andere buren had Adam nooit gesproken. Ik heb die mensen zelf ook nog nooit gezien. Geen idee wie er woont achter die grijze gevel met witte ramen en deuren en… aha… met een witte vlag! Dat moet de mysterieuze brievenschrijver zijn.
Moet ik een brief terugschrijven? Uitleggen waarom ik geen vlag heb opgehangen. Dat het geen statement is tégen de zorgsector. Dat ik niet geloof in dat soort opgelegde acties. Net zoals ik niet geloof in kettingberichten met knuffelende harten die moeten worden doorgestuurd, om je eigen geluk af te dwingen. Knoflook om vampiers buiten te houden. Aflaten om in de hemel terecht te komen. Bijgeloof om het kwade af te zweren.
Maar het briefje blijft knagen. Mijn hoogdravend pleidooi weegt niet op tegen dat strookje papier met het breekbare handschrift. Uit het lood geslagen door dit besef, bel ik een hulplijn: mijn tante die thuisverpleegster is. Aarzelend vraag ik hoe het met haar gaat. Tot mijn opluchting klinkt ze alsof ze alles onder controle heeft. Ze vertelt dat ze dagelijks haar rondes afwerkt zoals gewoonlijk, dat de klanten extra dankbaar zijn in deze periode, dat ze daar veel energie uit put… Ik verontschuldig me dat ik geen wit laken heb opgehangen. Ze sust me dat ze evengoed blij is met een telefoontje en dat ze heus wel weet dat we allemaal aan haar denken. Ik voel me gerustgesteld en hypocriet tegelijk dat zij mij moet geruststellen. Net voor we afronden zegt ze nog dat ze geen schrik heeft, want dat ze gelukkig genoeg mondmaskers heeft. Een hele stapel zelfgemaakte mondlapjes die ze kreeg van haar buurvrouw!
Als verpleegster legt ze haar vinger op mijn wonde. Het pijnlijke besef dat ik alleen buren heb zonder gezicht, zonder naam en zonder job…