Beste Herman, ik stuur je de pennenvrucht van wat ik zie en voel op de vroege ochtend van 26 april 2020.
De dag trekt zich op aan de eerste zonnestralen die nog diffuus, haast twijfelachtig, de contouren van mijn blikveld tekenen. Het licht is van een onbestemde kleur en zweemt tussen geel en grijs. Onze dichtste ster eist haar hoofdrol nog niet op. Ook de geluiden – of eerder de afwezigheid ervan – spelen samenzweerderig mee. Slechts enkele vogels laten manifest van zich horen, de rest murmelt wat, als in een ver achtergrondkoor. De dennen op hoge benen, tekenen de achterzijde van het plaatje dat zich voor mijn ogen ontvouwt. De bomen behoren niet tot de tuin, maar vormen een welgekomen grens tussen het lapje groen waarover ik uitkijk en de drukkere wereld daarachter. Het is een afgeplatte klokkentoren, los van de bijbehorende kerk, die links van het dennenbos m’n gezichtsveld versnijdt. Ik merk hem zelden op tenzij hij van zich laat horen en dat betekent veelal slecht nieuws. Op dit uur geen dreigend gegalm. Rechts van de naaldbomen, met kruinen als ingenieuze kapsels, troont de pompeuze watertoren. Hij lijkt zo uit een schaakspel ontsnapt.
De lente springt uit haar voegen en is nog slechts enkele oprispingen groen verwijderd van algehele dominantie. Nog even en de lelijke bakken van de koeling op het dak van de buurman zowel als de verdwaalde satellietantennen op dat van een ander, zullen uit mijn horizon en achter vers groen verdwijnen.
Inmiddels verandert de lucht van kleur. Het grijs wordt opgeslorpt door geel dat naar goud neigt als plots die verblindende bol vanachter de olm, precies tussen kerk- en watertoren, dit tuintje en een groot stuk van het halfrond verovert. Mijn blik zuigt zich vast aan de oude eik die zich sinds een twintigtal jaar geheel vrijwillig of eerder toevallig verbonden heeft met een blauweregen. Een perfect huwelijk lijkt het wel. Ze omarmen elkaar in een kluwen van takken en twijgen, zonder mekaar te wurgen. Ze worden er beide mooier van. En straks, terwijl het stralende licht de weelderige bloemen met glycine voedt, worden gulzige hommels en bijtjes verleid door haar open kelken. De bedwelmend geurende stalactieten wijzen resoluut naar de aarde, daar waar de eik het grotere werk verderzet en zich uitput in stevige fundamenten.
Slechts een enkele krakende motor in de verte verstoort deze ochtend. Zelfs het uitspansel is vrij van krassen. Maar niet alleen het vroege uur speelt mee, het is ook zondag. En geen gewone zondag. De zevende uit een periode die wij ons later zullen herinneren als die met een allesbepalende C.
Vooraleer het nieuws binnendendert met cijfers, statistieken, curves, al dan niet afgeplat en getallen die nauwelijks nog tot de verbeelding spreken, klamp ik me vast aan de buitengewone rust van dit ontwaken.
Lustige lente, vrolijk nieuw begin. Terwijl menig mens verkrampt van verdriet of voorspelbare ellende.
De natuur gaat haar gangetje. De ene keer onstuimig, dan weer driest. We hebben haar menselijke eigenschappen toegedicht. Hoe kunnen we ook anders? Ze vaart haar eigen koers. Roeiend met de riemen die ze heeft. Kabbelend, stormend. Soms loopt ze over of vertoont ze tekorten. Ze gehoorzaamt aan de wet van de sterkste, voor zover wij haar gedrag kunnen inschatten. Ze smelt, ze brandt. Ze geeft en neemt. En alle bewoners stromen mee op haar flow. Want wat we ons ook inbeelden: zij is de kapitein van het schip dat wij bevaren. Het gebeurt dat ze dagen-, jaren-, decennialang gedoogt om dan plots uit te halen. Of ze evolueert minzaam naar een heel andere strategie terwijl niemand van ons iets vermoedt. Sinds kort heeft ze ons verrast met een kroontje. Het ziet er microscopisch klein best aardig uit, al is het niet haar bedoeling ons te behagen. Behagen doet de natuur nooit vrijblijvend. Zoals ook verleiding steevast deel uitmaakt van een plan.
Wij mensen, behorend tot die natuur, interpreteren, vertalen en analyseren haar. We lezen de lucht en de bodem. Soms trachten we te sussen, minder te tergen, te zalven. Maar hebben we haar correct begrepen? Luisteren we wel naar wat en wie ons omringen? De planten, de dieren. Kennen we hun verzuchtingen en vallen ze te rijmen met de onze? Waken we erover dat onze respons niet uitsluitend past binnen de grenzen van een eigen belang, binnen de perken van een klein mensenleven?
En wat als straks onze dichtste ster anders dicteert? Een kleine swing in het heelal kan een grote stap betekenen voor de mensheid. Niet noodzakelijk in de goede richting. Geen spijbelende jongeren dan die waarschuwen, geen mondmaskers om bescherming te bieden.
Hopelijk rest er ons nog veel tijd om lief te hebben.
Op de valreep verstuurd naar jouw huis, wens ik je een goede ontvangst,
Myriam Eygemans