Dag beste Herman,
Ik kijk uit het raam vanuit een ander huis dan mijn thuis. Sinds mijn twintigste is mijn woonplaats een variabele geworden. In die tijd heb ik kennis gemaakt met vele vensterzichten maar een standvastige raamrelatie is er niet uit gegroeid. Gelukkig is er één raam dat al een tijdje mijn kompaan is, mijn reisgezel. Dit raam is een deel van mijn atelierruimte en is er onlosmakelijk mee verbonden. Het gebogen venster dat uitgeeft op de straatkant is dé plek bij uitstek waar ik even stilsta om te turen. Vanuit de hoogte kijk ik naar beneden. Zonder een figuurlijk hoogteverschil, laat dat duidelijk zijn. De afstand zorgt voor een extra dimensie, het maakt het kijken een beetje anoniem. Uit de hoogte laat ik mijn blik rusten op de straatverdieping. Sommigen voelen mijn blik. Dan zie ik ze rondkijken, zoekend naar mijn ogen. Anderen zijn zich van geen kwaad bewust. Ze houden hun blik strak naar voren gericht. Een gemiste kans, vind ik. Er bevindt zich veel moois in die bovenverdiepingen van de straat. De verrassend gebogen vorm van het raam waar ik sta bijvoorbeeld. Ook boomtoppen en dakpartijen zijn het opkijken waard. Of de wondere wereld van de balkonconstructies: kleine eilandjes van tafels, drogend wasgoed en curiosa. Een uiterst plezierige aanblik. Van beneden naar boven, van boven naar onder, ondersteboven. Mijn ervaring leert dat het erg verfrissend kan zijn om zo nu en dan van kijkrichting te veranderen.
Vanuit mijn raam heb ik zicht op van alles dat zich afspeelt op de benedenverdieping. Een bedrijvigheid van figuren. Ik kijk naar de fietsers, de auto’s, de passanten. Ik kijk naar de lopende, zwetende mens, want zo zijn er hier veel. Ik hoor kinderen joelen en spelen in hun scoutsuniform. Ik kijk naar de vrienden en koppeltjes die zich in het gras neervlijen. Ik kijk naar de bomen en hun gebladerte. Vroeger keek ik naar de voetballende jongen die elke zondag opnieuw werd klaargestoomd om de top te bereiken. Zijn zondagse opleiding duurde tot de nood verdween of de droom was opgegeven. Ik kijk naar de mannen die ‘s avonds parkeren, koffers die opengaan en dozen die verpatst worden. Hier stel ik me geen vragen bij, wel fantaseer ik over mogelijke scenario’s en doosinhouden. Ik zie een fractie van een groter geheel. Er beweegt en bruist nog veel meer dan ik vanuit mijn raam kan zien.
Dagelijks doorkruisen er duizenden beelden, in alle mogelijke vormen, ons gezichtsveld. Flitsend snel, vaak onbewust. Beelden dringen binnen en worden opgeslagen of vergeten. Ook aan het raam is het een komen en gaan van beelden. Het mooie aan het raambeeld is dat het vrij is van ruis. Een nog ongerepte, pure vorm van kijken. Aan het raam wordt je zicht niet verstoord door de ruis die reclame heet. Enkel voertuigen of kleding met reclame-opdruk kunnen in beeld sluipen. De ruis is er, maar is geen constante. Geen algoritmes, enkel de ritmes van de dag. Het raam is verstillen. Een aantal maanden geleden werden de dagen als langgerekte raamkijk-sessies. Ze voltrokken zich zonder grootse gebeurtenissen en toch gleden ze voorbij. Hoewel, de kleine gebeurtenissen groeiden in belang. We moesten de traagheid opeens binnenlaten. Niet makkelijk voor ons, moetwillende wezens. Want we willen zo graag moeten en rennen. We werken ons doorheen een ploeterplanning die we vaak zelf vormgeven. Vermoeiend, als je er van een afstand naar kijkt. Wat zal er worden van de lessen die we leerden uit onze snelcursus verstillen? Zullen we, eens we weer vrij mogen rondfladderen, nog vaak uitrusten aan het raam? Zullen we onze eigen snelheid op tijd kunnen inhalen om hem te temperen?
Wie zal het zeggen, Herman?