In een stad zegeviert de verticaliteit. Ik woon aan een pleintje met daarachter een stuk spoorweg. Hij ligt zo’n vijf meter lager dan mijn appartement. Het is de toegang tot een oud rangeerstation. De sporen, ik tel er een stuk of tien, trekken roestige horizontale strepen door de zee van verticaliteit. De treinen komen hier slapen en worden onderworpen aan technische controles. ‘s Avonds kan je de poetsteams aan het werk zien. Eerst zie je een stuk of vier flitsende zaklampen die door de trein heen bewegen, tot iemand het licht aansteekt en dan gaan ze van start.
Verder huizen, flats, paaltjes, bomen, bakken in het sorteerstraatje, speeltuigen, lantaarnpalen: alles rechtop, verticaal. Ook mensen zijn meestal verticaal georiënteerd, of toch ongeveer vanaf de leeftijd dat ze kunnen lopen. Ik zou hier iets kunnen wauwelen over de drang van mens en natuur om aan de zwaartekracht te ontsnappen, maar als je een wereldbol van 50 cm diameter, voorzien van proportioneel correct reliëf, in je handen houdt, voelt de Himalaya als brailleschrift, dus dat zou nogal onnozel zijn. Bovendien gaan de meeste mensen, zodra ze daar de kans toe zien, op hun kont zitten, zelfs als ze helemaal niet moe zijn. Zo actief zijn we dus niet bezig met het tarten van de zwaartekracht. Dezer dagen zijn er wel veel joggers. Ze hebben een rood hoofd, het is ook zo warm. Ik jog ook en dan heb ik zelf een rood hoofd. Daar gaat een brommer.
Aan de overkant zijn drie mannen op bankjes in de zon gaan zitten. Twee zitten op dezelfde bank, met netjes anderhalve meter tussen hen in. Hun haar blinkt. Ze hebben een jeans aan en de ene zwarte, de andere witte sneakers. Allebei dragen ze een T-shirt in dezelfde kleur als hun schoenen. De derde man, een jongen nog, zit alleen op het andere bankje. Hij is smal en draagt een djellaba in gebroken wit en witte badslippers met donkerblauwe strepen. Zijn haar glanst ook en is in een strakke zijdelingse scheiding gekamd. Zijn rechterhand houdt de binnenkant van zijn linkerelleboog vast. Met zijn linkerhand strijkt hij af en toe over zijn haar, zodat het nog platter ligt. Hij maakt een langwerpige indruk, net of Modigliani hem daar heeft neergezet op de bank in de zon. Verticaal, hij ook al. Hij haalt zijn gsm boven. Het is waarschijnlijk een djellaba met zakken. Als ik weer opkijk van mijn blad, is hij weg. Weer een brommer. De bestuurder parkeert zijn voertuig naast het bankje met de twee mannen. Hij schuift aan, waardoor ze nu in overtreding zijn. Een vierde man komt erbij staan. Nu is het een samenscholing. Normaal gonst dit plein van de volwassen stemmen en giert het van de kinderjolijt. Nu is het bijna voortdurend leeg. Alle speeltuigen en zelfs de twee betonnen voetbalveldjes zijn afgezet met plastic lint.
Rood-wit lint en
Het verstand van een klein kind
Veel plezier met uitleggen, moeder en vader.
Er ligt niet genoeg afval op straat voor de vogels, dat moet toch iets doen met hun dieet. De meeuwen blijven al een paar weken weg. Als de stadswachten van op hun fiets de mannen aanmanen om te vertrekken, kan ik bijna verstaan wat ze zeggen. Het plein heeft de akoestiek van een arena.
Achter de spoorlijn staan vier appartementsgebouwen, een beetje verder nog twee. Het gebouw helemaal rechts is nieuw, dat was nog in aanbouw toen ik hier drie jaar geleden kwam wonen. Het is niet spuuglelijk voor een flatgebouw. Maar de drie blokken het dichtst bij mijn terras zijn tamelijk troosteloos. Ik zou liegen als ik zeg dat ik heel nieuwsgierig ben naar wat er zich achter de ramen afspeelt. Of toch, ik wil het wel weten, maar dan zou ik het ook moeten voelen. Er wonen vast ook een heleboel gelukkige gezinnen, maar als ik er al mensen zie binnen- of buiten gaan op mijn weg naar de supermarkt, glimlachen die zelden. Meestal krijg ik een glazen, verveelde blik en dat is het meest intieme contact dat we hebben. We zijn dan wel buren, maar ook totaal vreemd voor elkaar. De vreemdeling ben soms ik, soms de ander.
Met de kerst flikkeren in enkele huiskamers felle lampjes in heel veel kleuren en hangen er van die monsterlijke plastic kerstmannen aan een touw tegen de gevel. Dat is nu zo’n voorwerp waarvan je je kan afvragen hoe een archeoloog ertegenaan zal kijken wanneer zij het vindt over zeshonderd jaar – in de veronderstelling dat die onzin de eeuwen niet overleeft.
Statistisch gezien moeten in de vier flatgebouwen – en in alle andere flatgebouwen – zich behoorlijk wat Luka’s schuilhouden achter de gordijnen. Sinds we niet meer buiten mogen, denk ik vaak aan het liedje van Suzanne Vega. En aan de buren van Luka, wie ze herhaaldelijk op het hart drukt haar geen vragen te stellen. Wat zou ik doen, als Luka mijn buurvrouw was?
Superman is gearriveerd op het plein. Hij staat te wenen in zijn cape omdat zijn bal is weggerold. De jonge man die hem begeleidt haalt de bal terug en Superman begint heel vinnig te voetballen. Het lijkt wel een 16mm film, zo snel beweegt hij. Hij is even hoog als de vuilnisbak.