Koksijde, augustus 2020
De liften schieten omhoog omlaag
We struinen in de duinen, massa mosselen
Op ons bord, zout in onze haren
Vanachter mijn venster dwaalt al langer leven op
‘t Zouavenplein maken spooksoldaten tocht
Rond rechtopstaand steen:
Achtduizend Franse Zouaven – andermans
Zonen
Hier klauwt hun ziel barsten in de gedenkzuil
Zetten ze zich vast, in het donker van hun steen
Van een vroeger oorlog waar
Geen ophouden is
Ze zijn als eeuwige badgasten
Niet weg te denken van dit strand
En wij Herman, zie ons nu gaan
Als mieren met mondmaskers op een boulevard
We vergeten het virus van Wuhan
Dat door onze straten raast, als een gekroonde keizerin
We geven de wind vrij spel, ademen
Nog eens diep in en uit
Kijken weg, of wijzen met de vinger
Gelieve elkaar hier niet te plagen
Wij spreken harde woorden, stellen regels
Om zacht met elkaar te zijn
Wij spreken door stof
Raken elkaar niet meer aan, ofschoon
Boven onze hoofden is het nog altijd blauw
Zo blauw
Net zo blauw als toen Herman
In de nacht marcheren de Zouaven uit hun hardstenen
Huid, klinken ze, met acht, met duizend
Als de krijs van de meeuw over open zee
IJl tegen de wanden van ons hart
Elke ochtend holt mijn zoon
Aan ze voorbij, een toekomst in
Soms kijkt hij om – een klein miertje zonder mondmasker
En zwaait
Dan zwaai ik terug, voor achtduizend
Herman, ik reik naar jou in andere tijden
Mijn venster op jouw venster, wij gaan door werelden
Ik hoop dat je mijn brief op de juiste plek ontvangt:
In je hart