Kanne, 1 mei 2020
Beste Herman,
Een wit dorp op de rand van taalgebieden en landsgrenzen. Een oud huis in een cul-de-sac aan de voet van een heuvel vanwaar je uitkijkt op een glooiend landschap. In de verte zie ik bossen, velden en weides en lager gelegen snijdt het Albertkanaal dwars door de Jekervallei heen. Mijn venster biedt een blik op de wereld om me heen, en op wat jou en mij doorheen tijd en ruimte bindt. Ik denk dat je hier graag je pen zou oppikken.
Het had niet veel gescheeld of de aanblik vanuit mijn venster had er heel anders uitgezien. Onttrokken aan het zicht gaapt een diepe wonde in het landschap. Een honderdtal jaar geleden trokken zware machines de berg op om bomen te kappen, en grind, zand en fossielen uit ver verleden tijden uit te spuwen op zoek naar het gele goud, mergel. Dat moet rond de tijd geweest zijn dat jij je eerste Staatsprijs voor Toneelletterkunde ontving. Verlichting en vooruitgang waren de kolen die de locomotief van industrialisatie en de daar onlosmakelijk mee verbonden kolonisatie van mens en natuur op de rails hielden, daverend naar een al te zichtbare afgrond. In jouw tijd wisten ze het al, Herman, evenzeer als nu: we maken de aarde kapot. De gevolgen van onze niet te stillen honger naar ‘meer, meer, meer’ zijn desastreus. Maar het was de Eeuw van de Witte Man. De hele planeet en haar volkeren moesten zich aan hun wil en wetten onderwerpen.
Voor het kanaal in mijn dorp liggen huizen. Typisch Vlaamse in baksteen opgetrokken huizen in fermettestijl, voortuinen veelal dichtgeplamuurd, een mix van kleinburgerlijke grasveldjes, netjes getrimde buxushagen, worteldoek en kiezel: elk stukje groen beheerst. Honderd jaar later laten velen van ons zich nog steeds leiden door moedwillige onwetendheid en de wil om alles in onze omgeving te controleren. Een overbuur draagt minutieus zorg voor zijn geliefde rozenplantsoen, voorzien van een wespenval. De klinkers in zijn oprit worden om de haverklap besproeid in een niet-aflatende strijd tegen weerspannig groen. Het onbekende, verval en de dood lijken geen plaats te hebben in onze samenleving.
Vlak voor mijn venster zie je een verwilderde voortuin, bevolkt door bijen, hommels, muizen, vogels, slakken, en soms een verloren gekropen pad of salamander. Duizendblad, smalle weegbree, luzerne, marjolein. Glanshaver, calendula, korenbloem, een vijgenboom. Alles weelderig in bloei. Maar ook in dit paradijsje van een paar vierkante meter dringt de wereld zich op. Net over de landsgrens vallen pimpelmezen met duizenden dood. De bij is met uitsterven bedreigd. De bij, Herman, je zal het met ongeloof lezen. Het gaat niet zo zeer om dat ene laatste exemplaar van de bij. Extinctie vormt het einde van een lange verwantschapslijn, doorheen tijd en ruimte, over generaties heen, waarbij een unieke manier van leven die diep verbonden is met die van andere soorten, inclusief de mens, tot stilstand komt. Ontpoppen, paren, foerageren, jagen, vervellen, werpen, zogen, verwelken. De eindeloze energie die het een dier -of plantensoort kost om zichzelf in leven te houden en voort te planten. De serendipiteit en het geluk dat daarbij kijken komt. Het uitsterven van een soort is het einde van een verhaal dat eeuwenlang werd overgedragen.
Een virus houdt onze wereld momenteel in een wurggreep. Als je uit mijn venster kijkt, lijk je daar misschien weinig van te merken. De mensheid valt even stil, terwijl de natuur een adempauze krijgt. Gelukkig is het virus niet zo dodelijk als de Spaanse griep die jij meemaakte. Over de oorzaken wordt geredetwist en de complottheorieën vliegen ons om de oren. Jonna Mazet, een Amerikaans epidemiologe, verwoordde het als volgt: ‘Wij zijn hiervoor verantwoordelijk. Dat besef moet doordringen. We moeten onze relatie met de natuur herzien. Dat vergt een paradigmashift, dezelfde die nodig is om de klimaatverandering tegen te gaan. Als dit ons niet in beweging brengt, koester ik weinig hoop voor de mensheid.’
Net als de tijd waarin jij mijn leeftijd had – 35 jaar, rond het einde van de Eerste Wereldoorlog – staan we nu op een keerpunt in de geschiedenis. Slaan we dit keer wel de juiste kant op?