Beste heer Teirlinck, dat ik mij nog eens tot u daar in het hiernamaals richten zou. En nog wel over hoe een onzichtbaar monstertje uit China ook hier het leven op z’n kop zet. Kon het nog zotter? Helaas wel dus. Een goede vriend vanuit mijn jonge jaren, toen ik in Brussel woonde en daar op het Koninklijk Atheneum Koekelberg en later aan de VUB – nog altijd tot mijn genoegen – boeken las van Vlaamse schrijvers zoals u, spoorde mij aan gehoor te geven aan de oproep u te schrijven over hoe het er met het virus nu bij mij buiten en in mijn eigen kop uitziet. En dus kijk ik als Hollander van nu weer boven de rivieren ook uit het raam, achter de dijken zeven meter onder zeeniveau.
Om al direct vast te stellen dat de natuur gewoon voort dendert, alsof er niets aan de hand is. Niks geen lockdown voor al wat daar groeit en bloeit. Terwijl ik zelfs mijn eigen niet meer thuiswonende kinderen al in geen maanden heb omarmd, is mijn postzegeltuintje van tien bij tien groener dan groen, het zwerk erboven vliegtuig-krijtstreeploos blauw, en peddelt in de vijver verderop een zwanenkoppel met maar liefst acht grijs donzen jongen ongegeneerd rond.
Maar mensen en auto´s? Amper. Buiten is al maanden vrij van menselijk lawaai. Vliegverkeer neem ik alleen pal voor mijn neus waar, van en naar een spleetje in de gevel van het appartementencomplex waarin ik aan de rand van Amsterdam woon. Aardhommels, leert Wikipedia mij, bombus terrestris. Door mijn verrekijker sla ik hun geruisloos komen en gaan gade. Met hun stuifmeel beladen pootjes verdwijnen ze telkens tussen de bakstenen. Om ze even later ontdaan van hun lading weer haastig het luchtruim te zien kiezen. Waarnemingen van een entomoloog in de dop door toedoen van corona. Daarbinnen legt een koningin een leger aan eitjes, weet ik nu. Maar straks, over een maand of twee, als al het grut is uitgevlogen, gaat het eens zo florerende koninkrijk alweer ten gronde, sust op internet een kenner mijn opkomende vrees voor nóg een plaag. Gold die kortstondige cyclus maar voor Covid-19! Niet dus.
De hommels herinneren mij aan een illustratie van een bij die een mens toespreekt: ‘Jullie hebben ons nodig, wij jullie niet’. De hele natuur heeft ons niet nodig, denk ik er zelf achteraan. Onheilspellende gedachte. Het virus is ook onheilspellend. Om te kunnen voortwoekeren heeft dat ons juist wel nodig. Dus kom maar op met dat vaccin, als het kan liefst nog vandaag! Maar ik vrees dat het volgend jaar is voordat we die bevrijdende prik in onze bovenarm krijgen. Ondertussen zullen we het moeten doen met wat inmiddels geldt als het nieuwe normaal, de anderhalvemetersamenleving. Met z’n veelvuldig handen wassen, al dan niet hippe mondkapjes, desinfectiegelletjes, handschoentjes – waarom al die verkleinwoordjes begrijp ik ook niet – plexiglasschermen, ellebooggroet, de hele santenkraam. Ook thuissporten, zoals de vrouw die ik achter een raam in het flatgebouw achter het onze verwoed in de weer zie op een crosstrainer. Stil gevecht tegen coronakilootjes?
En natuurlijk thuiswerken. Op een doordeweekse dag als deze zie ik achter menig raam ook ongebruikelijk veel mensen langdurig gebogen achter beeldschermen zitten. Maar zelfs ik, als freelancer toch gewend aan werken aan de keukentafel, begin genoeg te krijgen van het alleen maar skypen met collega’s. Het haalt het niet bij contact in levenden lijve. De krant die ik lees, heeft daar inmiddels een term voor: ‘thuiswerkverveling’. Om die sleur te doorbreken houd ik met buren die ook thuiswerken geregeld een koffiebreak-in-de-tuin.
Zo ziet u, heer Teirlinck, het virus slaat niet alleen toe, het verbroedert ook. In mijn omgeving bespeur ik een ouderwets soort hoffelijkheid, zelfs in de supermarkt en in het buurtzwembad, waar ik – nu het virus zich wat meer gedeisd houdt – weer baantjes mag trekken, mits ik vooraf heb gereserveerd. Mensen zwemmen er keurig in het voorgeschreven boogje om elkaar heen. Kortom, het lijkt wel of er een soort Elfstedentochtgevoel door het land waart, niet op schaatsen maar op sloffen.
Maar hoezeer die ad hoc saamhorigheid mij ook bekoort, geef mij toch maar zoals het was voordat corona toesloeg, of zoals het weer wordt ‘na de prik’. Want leven onder een kaasstolp is geen leven. Bovendien, dat na deze crisis het roer volledig om gaat, zoals sommigen voorspellen, daar geloof ik niet in. Daarvoor is de mens te hardleers, zijn de belangen te groot. Het zal bij kleine koerswijzigingen blijven. Wat meer gemeenschapszin, wat meer oog voor het klimaat en voor de zorg, voor als corona weer oplaait of voor als de volgende pandemie zich aandient. Zelf zette ik mijn handtekening onder een petitie om van Amsterdam na corona weer een leefbare stad te maken, zonder massatoerisme. Maar waar heb ik het dan over? Over ordinair pappen en nathouden, of toch over winst, al is het maar een beetje? Of zie ik te somber in en luidt corona wel een transitie in naar een meer solidaire wereld? Zegt u het maar heer Teirlinck.