Ik heb de slechte gewoonte om me bij momenten voor mijn raam te zetten en naar de overkant te kijken. Soms verbeeld ik me in een rolstoel te zitten met één been in een gipsen cocon wachtend op die versmachtende zoen van Grace Kelly, maar weet hoe dramatisch het is to catch a thief in een Rover 3500.
Waarom kijk ik naar de overkant? Wat boeit een mens om naar de overkant te kijken? Eerste venster rechts. Een nieuw jong koppel zoekt zijn weg in hun nieuw appartement. Hij houdt ervan in bloot bovenlijf te koken. De nieuwe Naked Chef is aangekomen. Eén hoger bovenop, een met goedkoop, mat plastic afgeplakt venster. Geen pottenkijkers toegelaten. Terwijl op straat een oude dame haar even oude teckel achter zich heen sleept en geduldig wacht tot hij/zij weer een stap verderzet. Vanavond was het weer grof-vuildag. Na een tijd van virus stilte ziet het ernaar uit dat het grote-kuismoment opnieuw is aangebroken. Of is het gewoon een lente traditie. De kinderen zijn gegroeid, matrassen zijn doorgelegen, planten verdord, meubilair valt niet meer in smaak, en al het overtollige, vergeelde, vergane moet de stoep op. En na een korte tijd van gedwongen afwezigheid duiken plots de Poolse witte busjes weer op om in de afgewezen overdaad te graaien naar wat nog verkoopbaar is. Handel en wandel.
En zo biedt elk kijkgat zijn eigen verhaal, zijn eigen scenario en fictie.
Ik zou zo graag James Stewart zijn of liever een Sweet Hitch-Hiker … we denken het plot te kennen maar worden steeds op het verkeerde been gezet. Spiegels zijn bedrieglijk, maar uit de cocon ontpopt zich misschien een vlinder.