Beste Herman Teirlinck
Als ik door het badkamerraam kijk zie ik het meest. Bomen waar vogels in- en uit vliegen met een bewegingsplezier dat ik nooit heb gekend. De zon die de kant van zijn ondergang opzoekt, om morgenvroeg weer op te staan. In een ver tuintje wappert een rode vlag waarvan de intentie niet geheel duidelijk is. Grijze muren en groene hagen lijken deel te nemen aan een wedstrijd, de natuur wint als het op behagen aankomt. Bij de buren staat een trampoline versierd met vlaggetjes in allerlei kleuren. Mevrouw was onlangs jarig en kocht dit springveld voor haar zoontje, nu wipt ze zelf de hoogte in. Ik wuif maar ze ziet me niet. De grootte van meerdere tuinhuisjes verschilt. Een houten dak torent hoog boven de andere uit, de lenigheid van een kat weet daar perfect het evenwicht te bewaren. Nu ik hier sta te kijken, aangemoedigd door u, zie ik zoveel meer dan gewoonlijk. Koepels laten daglicht binnen in wel negen achterkamers! Het valt me nu pas op dat de achtergevels van nabijgelegen huizen een veelzeggend uiterlijk hebben. Dat zegt ongetwijfeld iets over de bewoners. Deze mensen ken ik, ken ik amper, ken ik helemaal niet. Er is niet zoveel veranderd behalve mijn blik die nu ruimer is, langer duurt, op details let. Ik ken u niet, Herman, en u kent mij niet. Het is vreemd dat ik uw naam wel vaak hoor maar u nog nooit gezien heb terwijl u mij op dit moment anders laat kijken. Als het goed is, sluit ik nu even mijn ogen, daar waar mijn verlangen zich schuilhoudt. Ik zie mijn moeder die besmet met het gevreesde virus zeer binnenkort weer buiten haar kamer mag. Zij keek veertien dagen door het raam. Ik zie mijn dochter die niet meer uit vlees en bloed lijkt te bestaan omdat ik haar huid sinds lange tijd niet voelde. Ik zie de open snelweg, de open glimlach, de open harten van mensen, kinderen, dieren. Als ik van mijn ogen open ogen maak zie ik de zon die zijn warmte zal behouden tijdens de nacht die achter me in de slaapkamer op me wacht.