Om op de beste manier naar mezelf te kijken sluit ik vaak mijn ogen. Niet dat het mij aan moed ontbreekt om naar de werkelijkheid te kijken, naar de feitelijke wereld met zijn rare kostuum. Eerder in een bui van nederigheid. De ogen sluiten is een vorm van klein worden, net nu de omstandigheden onze ogen willen openen.
Door mijn dakraam zie ik de velden met hun charmes, zacht glooiend en zich keurig in lijnen afbakenend. Een subtiel verschil in aardtinten verraadt enkel hun naaktheid. Het is nog wachten op de kleren die het zaaigoed voor hen in petto heeft. Daartussen zie ik de goed verstopte wandelpaden die met de week populairder worden. Het vermoeden dat er over hen gepraat wordt is groot, groter dan de opgelegde afstand tussen de generaties.
De zachte alledaagsheid van lege wegen is zonder verzet geaccepteerd. Ik zie de brievenbussen, de één al wat bonter dan de ander, haast met open mond wachten op voorspoedige post. Zoals later deze maand de vogeljongen met opengesperde bek zullen wachten op aangevlogen voer.
Ik zie de afwezige vliegtuigstrepen, postuum omdat ik nog precies weet hoe ze eruitzagen toen the sky nog the limit was. De hoofdrol is nu voor maagdelijke wolken tegen een achtergrond van grijs. Het grijze segment van onze bevolking is ook onzichtbaar geworden. Te vaak verstopt achter een mondmasker, achter een gevel die op zijn beurt verstopt is achter witte vlaggen.
Ik zie meer fietsen dan ik fietsers ken, rijdend in een andere richting aan een gezapig tempo. Nog meer dan fietsers zie ik wandelaars, soms kijkend naar de begane grond. Op zoek naar regieaanwijzingen misschien? Alsof dit allemaal in scène is gezet. Is de stapper in gedachten verzonken, denkend aan zijn collega’s, of neemt hij virtueel een familiefoto voor de geest? Vraagt hij zich af wat straks wordt gegeten? Of telt hij met de dagen ook de weken die voor de quarantaine moesten wijken?
Ik zie de kranten liggen, vol variaties op hetzelfde thema. Met kleurrijk weergegeven grafieken van kleurloos harde cijfers. Getallen die eenzelfde naaktheid genieten als de pas bezaaide akkers.
Ik zie stillevens in stoepkrijt, niet op de stoep maar op het zwarte canvas van verlaten asfaltwegen. De beelden zijn grensverleggend, ze hebben stiekem de stoeprand overschreden.
Ik zie koppels hand in hand gaan, de plichtsbewusten op anderhalve meter van elkaar. Ik zie de drukte niet achter anonieme gevels. Je kan moeilijk horen met je ogen, ook al heb je ze gesloten, maar je kan makkelijk luisteren met je hart.
Ik word nog vaak aangenaam verrast door een spontane glimlach van een toevallige passant. Ik kom in de verleiding om ze te gaan tellen, ze op te lijsten en in een grafiek te gieten. Die van vrouwen volgen de groene lijn, maar dat is wiskundig niet significant.
Ik zie de keukenklok om aandacht vragen want niemand let nog op de tijd. Er is tijd zat om te besteden in deze vreemde dagen. Terwijl de spiegel zich wentelt in mijn alleen zijn. Hem zoek ik op om me ervan te vergewissen hoe ik eruitzie. Terwijl dat voor niemand goed hoeft te zijn. Of mijn baard nu stoppelt of geschoren is, is van generlei belang. Met mijn ogen dicht zie ik er best goed uit.
Best goed.