Ik wou dat ik mijn kat was.
Ik kijk door de dubbele terrasdeur naar buiten en zie haar liggen. Languit genietend in de zon. Nog triomfantelijk gloriërend over de eerste muis die ze ooit ving, eergisteren, en die ik tevergeefs probeerde te redden.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Nu luid spinnend op mijn rechterarm. Waardoor ik deze tekst met één linkervinger heel erg langzaam typ. Maar dat is niet erg, ik heb tijd.
Ik wou dat ik mijn kat was.
In juli 2018 redde ik haar uit de quarantaine van een dierenasiel in Antwerpen waar ze drie maanden had gezeten, niet wetend wat de toekomst brengen zou.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Die zich niet druk maakt over de voorraad wc-papier in de supermarkten, of de voorraad pasta, of de voorraad gepelde tomaten. En die trouwens ook geen flauw benul heeft waar die constante stroom aan kattengrit en droge brokken vandaan komt.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Die haar nagels in goede conditie houdt door te krabben aan haar daarvoor voorziene krabmeubels, her en der verspreid in huis, en uiteraard ook aan onze mooie zetel in de living, de chaise longue in de slaapkamer en onze trapmatten die ondertussen recht uit het rijmpje ‘de kat krabt de krollen van de trap’ lijken te komen. En niet net als ik afhankelijk is van fancy nagelstudio’s die nu gesloten zijn.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Zonder zorgen aan mijn hoofd. Niet piekerend over daklozen, asielzoekers, economische recessie, openstaande rekeningen, het sluiten van mijn eigen zaak, en het daaruit voortvloeiend mislopen van inkomsten.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Levend in de veilige cocon van mijn afgebakend territorium, afgesloten van alle ellende, zonder toegang tot het internet. Dan zou ik niet bezorgd zijn over ouderen noch zieken. Niet ongerust zijn om kwetsbare dierbaren, of vrienden die het moeilijk hebben. Niet denkend aan de vele slachtoffers in België, Italië, Spanje, Amerika… Totaal niet inzitten met het oververmoeid ziekenhuispersoneel, dat we beter moeten beschermen, koesteren en eren. Want zonder hen hangt ons leven echt aan een zijden draadje.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Nog nooit ging ik op reis naar een exotische bestemming. Ik weet niet hoe mooi een strand kan zijn, een besneeuwde berg, de stoom boven een waterval, een dolfijn in open zee. Nog nooit zag ik de zonsondergang vanop een bootje. Laat staan met zicht op een Egyptische tempel. Of reed ik op een kameel door de woestijn.
Ik zou geen besef hebben van de heerlijke geuren in een soek, of van het melodieus geroezemoes op een verscholen pleintje achter een palazzo met sfeervolle terrasjes vol levenslustige Italianen.
Ik wou dat ik mijn kat was.
De onbetwistbare meesteres van Social Distancing. Kwam iemand te dicht bij mij in de buurt, ik zou een hoge rug opzetten, mijn oren plat leggen en met opstaande haren luid beginnen sissen en grommen. Maar als het iemand zou zijn die ik graag zag, zou ik die spinnend kopjes geven, tegen hem of haar aanschurken en ondertussen een vochtig spoor van feromonen op diens handen, gezicht, schouders, rug en ellebogen achterlaten. Want ik ben toch immuun (op die ene in Wallonië na).
Ik wou dat ik mijn kat was.
Die enkel aan zichzelf denkt, en aan haar volgende maaltijd, en niet aan mijn vader die alleen op een flat in Deurne zit, en die nog veel meer dan ik hunkert naar sociaal contact. Geen kaartavondjes op cafés, terrasjes, waar we eindeloze gesprekken voeren die nergens en overal over gaan, met bekenden, met gelijkgestemden, met onbekenden en met dwarsliggers.
Ik wou dat ik mijn kat was.
En achttien van de vierentwintig uur kon verkeren in slaapmodus. In een droomwereld waar kleurrijke vogeltjes rondfladderen in een Disney-film in plaats van amper zes uur per nacht – niet eens ononderbroken – rusteloos woelend terwijl men verschillende onheilsscenario’s projecteert op de binnenkant van mijn oogleden.
Ik wou dat ik mijn kat was.
Dan had ik negen levens. Misschien zou ik dit leven dan aan me laten voorbijgaan, en terugkomen in een ander.