12 mei 2020
Dag mijnheer Teirlinck,
Door het venster in mijn werkkamer kijk ik naar de linde die met zijn kruin die wel vijfentwintig meter hoog reikt heel de tuin domineert. Half maart zijn de botten gaan zwellen en nu is het loof helemaal volgroeid. Binnenkort verschijnen de gele bloesems en dan zit ik hier nog steeds naar de boom te kijken. Waarschijnlijk zal ik hier nog hele dagen zitten kijken naar onze boom die voortdurend verandert door de wind, de hommels en bijen, de mezen en de tortelduiven.
Ik ben wel eens in uw huis op de Uwenberg geweest. Ik ben van de streek. U had het huis toen al definitief verlaten. Ik keek door uw venster naar de tuin en naar die vallei van het Brabants heuvelland dat al eens verkeerdelijk het Pajottenland wordt genoemd.
Toen ik nog jonger was, wist ik niet dat u daar woonde, achter de kerk. Mijn vrienden en ik fietsten in de vakanties naar het kasteel waar we niet betaalden om binnen te gaan en waar er, behalve de meisjes die er al eens rondliepen, niet veel te zien was. Het kasteel was leeg en we fantaseerden avonturen. Die tijd is voorbij. De avonturen komen nu uit de telefoons van de jongeren.
Op school leerden we over u en uw boeken. ‘Het gevecht met de engel’, ‘Zelfportret of het galgemaal’ en ‘Maria Speermalie’ waarbij we ons afvroegen wat die Maria met dat sperma moest doen. U zou de eerste Vlaamse stadsroman geschreven hebben. We moesten die lezen maar dat deden we niet. Toen niet. Die boeken heeft u daar in dat huis op de Uwenberg geschreven. Heeft u tijdens het schrijven vaak naar buiten gekeken?
Later kwam ik regelmatig in De 3 Fonteinen op het plein dat uw naam kreeg, rechtover de kerk, dicht bij uw huis. Dat was toen een café waar u ook al eens kwam, later werd het een café waar je iets kon eten en nog later een restaurant.
Nadat mijn moeder gestorven was bleef mijn vader daar wonen. Ik ben verhuisd en woon nu in de Kempen, naast Beerzel, met een ‘z’. Mijn vader werd heel oud. Zolang hij leefde, ging ik op zondag naar hem toe en ’s middags gingen we dan al eens iets eten in De 3 Fonteinen. Het stoofvlees viel zeer in de smaak. Dat kan nu niet, familie bezoeken of op restaurant gaan.
Mijn vader is nog vele jaren alleen blijven wonen in mijn ouderlijk huis. Toen hij te oud was om nog op stap te gaan, zei hij vaak dat hij van de hele week geen mens gezien had op straat.
Hoe zou u daar mee omgaan? Zou u er een boek over schrijven? Een boek waarin niets gebeurt omdat er niets meer te beleven valt op de Uwenberg? Ik zou naast u aan die tafel willen zitten die uitkijkt op de vallei. Ik zou zeggen dat het een essentiële verplaatsing is. Ik zou u vragen hoe dit alles aanvoelt voor iemand die zo een druk leven had als u. Veel kans dat u mij beleefd verzoekt om u met rust te laten.
Ik zal uw verzoek inwilligen en naar huis gaan. Ik heb tijd. Tijd om een paar van uw boeken te lezen. De boekenwinkels zijn weer open. Ik ben benieuwd of ze nog iets van u in huis hebben. Na een paar bladzijden zal ik weer naar buiten kijken, naar onze linde die er altijd staat en steeds verandert.
Ik laat nog wel iets weten. Wat ik van uw boeken vind.
Dag mijnheer Teirlinck.
Tijd om te lezen
9 juni 2020
Ik heb woord gehouden, mijnheer Teirlinck. Wat een vreemde uitdrukking is dat. Ik gaf u mijn woord, ik hield woord, ik ben een man van mijn woord. U bent de man van het woord, van veel woorden, van de juiste woorden.
Ik heb moeten wachten tot de boekenwinkels weer opengingen en Linde van mijn boekenwinkel, Het Voorwoord, liet weten dat ik een boek dat ik besteld had, kon afhalen. Dat is geen boek van u want het is in het Engels en het gaat over onkruid, ‘Weeds. The Story of Outlaw Plants.’
Heeft u veel in die tuin op de Uwenberg gewerkt en vogelvrij verklaard onkruid gewied?
Ik nam nog andere boeken mee naar huis: ‘Tegen de natuur in’, ‘De oorsprong van de taal’ en ‘Mijn konijn van vaderskant’, een bundel verhalen. Die boeken lagen daar open en bloot zichzelf te verkopen. Dat was met die van u niet het geval. Linde wist waar ze stonden, op een hoog schap tussen andere tweedehandsboeken. Oud maar niet vergeten.
Ik heb dus woord gehouden en twee van uw boeken gekocht.
Ik zie u zitten in uw werkkamer in Beersel, in het huis dat nog niet het Herman-Teirlinck-huis heet. Correctie: ik zie u schrijven aan één boek dat ik hier nu heb en dat is ‘Zelfportret of Het galgemaal’ dat u in 1955 schreef. Het andere boek is ‘Het ivoren aapje’ en dat schreef u in 1909 en toen woonde u in Linkebeek. Linkebeek ken ik ook een beetje. Dat ligt naast Beersel. Men kan gemakkelijk van Linkebeek naar Beersel wandelen. Wij noemden het stinkebeek. Nu wordt daar voornamelijk Frans gesproken.
Tot u naar Beersel verhuisde was u leraar Nederlands, eerst aan de Stedelijke Jongensnormaalschool van Brussel en dan, of tegelijkertijd, aan de Stedelijke Meisjesnormaalschool. Ik ben daar ook leraar Nederlands geweest, en Engels en Duits, en dat was de gemengde stedelijke school van Brussel geworden. Ik zie dat u een geboren Brusselaar bent. Ik ook.
Nu zit ik hier dus met die boeken en moet ik ze ook lezen. Zedelijk verplicht, is het cliché. In correct Nederlands is dat ‘moreel verplicht’. Ik heb tijd maar ik ga niet alles lezen. Mijn exemplaar van ‘Het ivoren aapje. Roman van Brusselsch leven’ is de negentiende druk uit 1937, ingebonden, ‘met bandteekening van den schrijver’, de kaft bruin verkleurd en bevat zinnen als deze: Mijnheer du Bessy was sindsdien aangekleed met een gezochte keurigheid, die weinig bij den natuurlijken ernst van zijnen ouderdom paste. Nooit was zijn haar met rijkelijker glans geverfd en nooit krulden zoo triomfantelijk de tipjes van zijne zwarte knevels. Onder welke liefelijke bewerking had hij de rimpeling van zijn voorhoofd geborgen? Zijne wangen droegen een guitigen blos en zijne lippen hadden de natte helderheid van dauw-malische morgen-pioenen. Bladzijde 224.
In mijn tuin staan pioenrozen. Bij de oude Grieken was Paieon naar wie de pioenen genoemd zijn, de dokter van de goden die voor alles een remedie had.
In ‘Zelfportret of het Galgemaal’, een pocketsalamander uit 1960, derde druk, heb ik nog niets gevonden dat kan wijzen op kennis van en interesse in tuin en planten maar wel een wat bizarre omschrijving van een vrouw als een deur. Nu weet ik wel dat een vrouw, om redenen die voor mannen duister blijven, uit haar hengsels kan worden gelicht. En het is de man alleen die haar in haar natuurlijk evenwicht kan herstellen. Bladzijde 97.
Ik zou het u vandaag afraden om een dergelijke metafoor te gebruiken of te spreken van de natuurlijke ernst van de man die het natuurlijk evenwicht van de vrouw herstelt.
Ik wil best eens langskomen nu het weer mag om mensen te bezoeken en voor mij zal de deur van Het Huis van Herman Teirlinck zeker opengaan. Op de website van uw huis – huizen van bekende mensen hebben nu een website – lees ik dat u dit schreef over uw woonplek in Beersel:
“Ik heb het voorrecht een dak te bewonen dat op de hoogste Beerselse kim het dal overblikt. Ik doe mijn dagelijkse wandeling langs de goddank nog woeste oevers. De Zenne spreekt me telkens aan met dezelfde kracht als ze Bruegel heeft aangesproken”.
Dat was lang voor de E19 in Beersel aansluiting kreeg met de Ring rond Brussel. Ik probeer mij die woeste oevers van de Zenne voor te stellen. Wij bleven daar weg want die rivier stonk. In Vilvoorde is ze zelfs eens in brand gevlogen. De brandweer heeft ze moeten blussen.
We kunnen eens gaan kijken. Het schijnt dat er nu weer vissen in zwemmen. Het natuurlijk evenwicht is daar een beetje hersteld.
Wij hoeven niet meer binnen te blijven. Ik zou met u een wandeling willen maken, van uw berg naar het dal tot aan de Zenne en niets zeggen, alleen luisteren hoe u naar die wereld kijkt die nu helemaal anders is. Ik denk dat u er snel genoeg van zal hebben en terug naar huis zal willen om te proberen het in woorden te vatten, andere woorden dan die u in 1909 en 1955 gebruikte.
Mag ik het voorwoord schrijven?
Emile Clemens
22 juni 2020
Over berg en dal
Ik had niet verwacht dat het zo lastig zou zijn. Ik heb dit vaak gedaan en ben altijd zonder problemen boven geraakt. Veel zweten, ja, maar dat is aangeboren. Maar nu ben ik helemaal buiten adem en even dacht ik dat ik zou moeten afstappen en mijn fiets de berg opduwen maar ik ben er toch geraakt.
“Dag mijnheer Teirlinck,” zeg ik als de deur opengaat en meer kan ik naar lucht happend niet uitbrengen.
“Kom binnen, jongen. Wilt gij niet iets drinken?”
Gewrichten, spieren, pezen, alles kraakt zo hard als de kamwielen en de ketting van mijn oude fiets, ik hijg mijn longen uit mijn lijf en toch spreekt hij mij aan met jongen. Ik ben dikwijls zo aangesproken.
“Het is een hele klim om tot bij u te geraken.”
“Van waar komt gij?”
“Van Alsemberg. Mijn zuster woont daar.”
“En waar woont gij?”
“In Heist-op-den-Berg.”
Hoe begint zo een berg? Een duin begint met een obstakel, een strohalm, een grasspriet die het zand tegenhoudt dat de wind van het strand het land inwaait. Of omgekeerd.
Maar die bergen hier zijn geen overblijfsels van duinen. Het zijn eolische afzettingen uit het Laat-Pleistoceen of het Vroeg-Holoceen en/of helling afzettingen van het quartair. Ik heb dat bij Wikipedia gelezen. Ik ken die bergen: de Kerkenberg in Alsemberg, de Berg van Jacques, de Bruine Put, de berg van Termeulen naar Den Hoek. En de Uwenberg. Klimmen en dalen. Ik weet het maar al te goed want ik fietste elke dag naar school. Eerst bergaf en dan bergop en als de schooldag erop zat weer terug in de andere richting. Ik heb er stevige kuiten en dijen aan overgehouden die nog altijd bewonderd worden door de vrouwen. Nu iets minder dan vroeger maar toch.
In de Zuiderkempen waar ik nu woon hebben ze ook bergen en die zijn heel anders dan die van u hier. Op het informatiebord op de Beerzelberg staat: Tussen 10 en 20 miljoen jaar geleden situeerde deze regio zich in de overgangszone van de zee naar het vasteland. … Deze heuvels moeten we interpreteren als zandbanken voor het strand van de toenmalige Diestiaanzee. In onze streken zijn de Ixenheuvel, de Beerzelberg en de berg van Heist-op-den-Berg resten van de uitlopers in het zandbankensysteem.
Ik ben in die twee boeken van u die ik in Het Voorwoord kocht op zoek gegaan naar een verwijzing naar het landschap hier maar ik heb niets gevonden.
Die bergen bij ons zijn maar puisten in het landschap dat verder helemaal vlak is.
Het heuvelachtig landschap in Brabant met die steile hellingen was vroeger heel mooi. Nu is het op veel plaatsen verkaveld en volgebouwd. Jammer. U moet daar toch eens iets over schrijven.
“Ik heb geen zin, jongeman. Ik heb mijn tijd gehad.”
“Veel mensen zouden het graag lezen, mijnheer Teirlinck.”
“Ik betwijfel het, jongen.”
“Er zijn mogelijkheden om u opnieuw onder de aandacht te brengen. Heeft u al van Roisin gehoord, mijnheer Teirlinck? Roisin is een dorp in Henegouwen. Die streek daar heet de Haut-Pays omdat het daar ook heuvelachtig is. Emile Verhaeren heeft er vaak verbleven en er is een Verhaerenpad aangelegd met verzen uit zijn gedichten. Het pad loopt langs de Caillou-qui-Bique, een rotsblok dat daar door de duivel zou achtergelaten zijn.
Waarom zou men voor u niet iets dergelijks doen in Beersel, een wandeling met mooie zinnen uit uw proza en poëzie, langs de Dikke Mier waarvan sommigen beweren dat het een menhir was, zo’n steen waarover veel verteld wordt en niets geweten is. De echte poëzie. Toerisme Vlaams-Brabant heeft u al een fietsroute gegeven maar een wandeling past beter bij literatuur.
In de buurt woont ook een bekende schrijver, een inwijkeling als u, die veel weet over oorlog en terpentijn.
In de Bergstraat in Heist hebben ze ook her en der borden geplaatst met gedichten van lokale dichters. U zou eens kunnen komen kijken nu het reizen weer toegestaan is.”
“Hoe moet ik daar geraken?”
“Ik kan u komen halen. Met de trein is het nogal lastig.”
“Ik zal eens in mijn agenda kijken jongeman. Gij zegt dat ik ook nog een tekst moet schrijven over vandaag en ik weet niet hoe ik daar moet aan beginnen. Vandaag is voor mij nooit meer gekomen.”
“Als u met mij meekomt, zal u ongetwijfeld inspiratie krijgen. We kunnen naar het hoogste punt gaan op de berg van Heist. Daar staat een uitkijktoren met op het dak de zwaan van Zwanenberg. Daarna kunnen we samen een koffie drinken in Het Voorwoord. Ik zal Gert en Linde verwittigen zodat ze een mooie waaier boeken van u in hun vitrine leggen.”
“Daar zal volk komen naar kijken.”
“In Café De Living naast de boekenwinkel kunnen we een geuze drinken. Het lijkt een beetje op de Drie Fonteinen van vroeger. Er wordt ook gedanst.”
“Danse macabre, jongen. Ik pas.”
Ik zit bij het raam in de Drie Fonteinen en kijk naar de kerk en de top van de Uwenberg. Zijn huis is niet te zien. Er zullen straks weer bezoekers komen die misschien zijn boeken zullen lezen of denken dat ze daar maar eens werk van moeten maken.
U bent er nog, mijnheer Teirlinck. Zolang uw huis hier staat in Beersel en iemand een boek van u ter hand neemt.
Emile Clemens