Geachte heer Teirlinck,
Achter glas zit ik, wanneer ik naar de buitenwereld kijk: de hemel kleurt oranje, onder het lichte blauw dat de wereld al wekenlang in zijn greep houdt. Er is geen verkoeling voor de Aarde, er zijn alleen verschroeiende stralen van de zon, die al vele dagen lang schijnt.
Zo brandt de wereld vandaag en niet alleen door de zon. De hele mensengemeenschap schroeit wanneer mensen te dicht samen komen, zoals de zon dat nu met de Aarde doet. Net als bij de Aarde, raakt het virus ons in onze vruchtbaarheid, in onze vleugels wanneer wij willen groeien en bloeien in menselijke aanwezigheid en aandacht.
Zoals de blauwe planeet nu verlangt naar druppels water, zo verlangt de hele menselijke soort in 2020 naar huidcontact: wij hebben allen huidhonger. Op planetaire schaal.
Het virus dat nu de wereld teistert, vernietigt niet enkel onze cellen waardoor wij biologisch lijden, maar treft ons vooral in onze diepste kern, waardoor wij allen sterven, lang voordat wij dood zijn.
Ons aller aller diepste wezen, zoals reeds beschreven door Aristoteles, evenals ons aller diepste verlangen is het immers, gemeenschapswezen te zijn.
Achter glas leef ik nog. Het beschermt me, maar wat voor leven is het.
Er is slechts één enkele hoop: de menselijke stem. Het geluid van een ander dat ons kan raken tot in ons diepste kern. Geluidsgolven, gedragen door de techniek van deze tijd, laten ons lichaam zinderen en verwarmen. Troostende woorden, zachte woorden, ondersteunende woorden. Verplicht meer aandacht voor luisteren en spreken – op afstand. Luisteraandacht die ons dieper kan raken dan fysieke nabijheid.
Het virus doet ons nadenken, doet ons beseffen dat ons menselijk wezen, vooral die onzichtbare, ontastbare aandacht is. Die voor nabijheid zorgt.
Het beseft maakt ons rijker, meer mens’. Maar tegen welke prijs. De prijs van ontelbaar veel doden.
Wezensgroet vanuit de verte,
Richard Livingstone