Steven De Beleyr
stil in de gang
af en toe
voetstappen
de ene wat urgenter dan de slenterende andere
een bos sleutels die besmette deuren opent
of sluit
het werk achterlatend
werk voor onzichtbare leerlingen
afwezige collega’s spoken hier en daar rond
je hoort geluiden
zelden zie je bijhorende gezichten
en buiten
buiten is het stil
Waait de wind
Straalt de zon
Blauwt de lucht
Groeit een lente zich een weg naar de onzekere zomer
Annemie Dufour
Corona & Ttjiftjaftijd
De tjiftjaf en de bontbekplevier,
lauwe pimpelmeesjes en een monniksgier
en de koperwiek
die ik zelden hoor, maar nu wel !
aan mijn raam.
De groenling, de beflijster
en een vinkje in een veld van veenvocht
of in een fladderiep, een elsbesboom…
Kramsvogels en een kwartelkoning kamperend
tussen kwelderzegge, koninginnen- en muskuskaasjeskruid.
En ooh… een geel zonneroosje…
Zalig, zo’n poosje buiten mogen
in deze heerlijk geurende lockdownlente !
Hoe fier de steltekluut, de scharrelaar, hoe zelfzeker de baardman in het riet, en de slobeend.
Ik bewonder spekwortel, robertskruid, en ja, voor één keer ook een soldaatje !
Ach schapezuring, (verdwenen) zomeradonis
dollekervel en hommelorchis…
Agressieve Japanse duizendknoop
aan de Zenne
zwanen en zomerlindes,
lisdodden en gele iris,
populieren, een kleine vis.
En roze reuzenbalsemien !
MIJN helden op een lege (mensen)scène.
Eersterangsacteurs in DIT Coronastuk !
Fraai hertshooi, slanke bergvrouwenmantel
Gekielde dravik en zwarte nachtschade
Doffe ereprijs…
Ogentroost.
En ook voor jou, theatrale kieft…
Een daverend applaus!
Alstublieft!
Rita Cocquyt
NIET UIT-HUIZIG WEL IN-WEZIG
Voor mijn open vensterraam AAN-WEZIG
Bij wat ik proef:
de boterkoekjes die ik bakte voor mij en de buren
Bij wat ik hoor:
zoveel natuurlijke geluiden ! wind vogels bladerdek kinderen—
af en toe doorkruist
door storende motoren ! auto grasmaaier zaagmachine—
en door de buurman die op zijn doedelzak ‘happy birthday’ blaast!
Bij wat ik zie:
fabuleuze wolkenformaties schuiven voorbij
en af en toe
een mens op een fiets een kind op een step
Wij wuiven!
Bij wat ik ruik:
het mestvocht dat het polderland vruchtbaar maakt
de bloesem van de jasmijn in de tuin onder mij
Bij wat ik voel:
de zachte zalf op mijn droge huid
Al mijn zin-tuigen
– als voer-tuigen-
tuigen me op
vervoeren me
geven klank en kleur en geur en goesting
om ZIN-VOL voort te LEVEN
Jan Vynckier
Wat wou ik wat graag dat ik ook per brief
deze geuren met je delen kon
Dan blies ik met de zwoele westenwind naar jou toe
deze lentebries, zeemzoete bloesems
die zich niet continu maar in behaaglijke vlagen
aan me prijsgeven, nee, me lokken,
om hun kleurenpalet me te laten verbazen.
Van de ene in de andere, magnolia in kerselaar
Terwijl ik de nog van winters laatste zucht
scherpe koele lucht
naar binnen bries valt mijn oog
omhoog op de pluizigheid, wat zeg ik, zachte perzikheid
als pompelmoezenlucht in lila overvloeit en
ik me langzaam draai en aanschouwen mag
hoe rijk ik wel niet ben want kijk toch
al dat goud
En dan nog zij
die ook opkijkt
en wie als ik
van onze lente houdt
Verzamelde gedichten, 30 juni 2020.