Waarde Herman Teirlinck,
Zonnegoud verguldt de randen van hortensiaranken die langs de raamposten omhoogklimmen. Vader merel hupt erin rond, op zoek naar een smakelijk insect voor zijn kroost terwijl moeder geduldig op het nest zit te wachten ergens in één van de weinige bomen die de omgeving nog rijk is.
Ja, Herman, u weet inderdaad niet half hoe gezegend (u noemt het bevoorrecht) u bent geweest te kunnen wonen in zo’n prachtig vrijstaand huis waarvan de bakstenen geschilderd in de zachtroze blos van een prille zonsopgang. Te kunnen ontspannen op uw schrijversterras in uw schitterende natuurlijke tuin waarin bomen en struiken nog vrij mochten groeien zonder de wetenschap van alle kanten bekeken te worden door omringende koekoeksramen. Wat een ongekende vrijheid in uw tuin te zitten en geen doordringende grilgeuren van barbecuevlees in uw neus te krijgen of gehinderd te worden door lawaai van elektronische tuingereedschappen en geschal van muziekjes uit ramen en radio’s. Anno 2020 zou u zich stokongelukkig hebben gevoeld en u misschien permanent hebben teruggetrokken in uw eigen bedoening. Zoiets heeft een mens nodig, een eigen plek. Daarom kan ik zo genieten van de tuin die zich in spontaniteit heeft ontwikkeld en die dat nog steeds doet. Als één fleurig schilderspalet groeien verschillende nuances clematis, lathyrus, wilde rozen, klimrozen, kruiprozen, hortensia’s, vlinderbloemen, jasmijn en kamperfoelie door elkaar als één fleurig palet van bij elkaar passende kleurenfamilies. Een paradijs voor vogels, vlinders en allerlei zoemende insecten.
Transparant glas scheidt mijn binnen- van de buitenwereld. Gelukkig kan ik dit open kieren om beide één te laten worden en te genieten van alle bedrijvigheid daarbuiten. Een zoete melange van rozen reist mee met een zachte veelbelovende lentebries en wappert het geelwit geblokte keukengordijn op. Een geur van herkenning, herinnering, prikkelt mijn reukorgaan. Alleen het Adagio van Mozart ontbreekt hier nog, maar het achtergrondkoor van tere vogelstemmen voldoet ook aan het sfeerplaatje. In mij tintelt een ondefinieerbaar verlangen; je zou het geluk kunnen noemen. Het is maar kortstondig, dit gevoel, voor je het weet vervlogen met de wind.
Helaas, ik kan het niet vastleggen, laat staan tegenhouden. Het is voorbij, zoals ook uw Nederlandse collega C.S. Adama van Scheltema het ooit zo treffend wist te omschrijven in zijn eigen “Voorbij”. Hij en u schelen slechts drie jaar en twee dagen in geboorte, zoiets moet u aanspreken:
Er ging iets moois voorbij,
Zo aan mijn hoofd voorbij,
Vlak langs mijn hart voorbij –
Ik wist niet wat.
Ik deed mijn venster dicht,
En beî mijn ogen dicht,
En al mijn vingers dicht –
Of ik het had.
Ik keek mijn venster uit,
Zag naar de verte uit,
Hoog naar de hemel uit –
Of het daar stond.
Hierop heb ik een kleine aanvulling: er ging iets moois voorbij en een zucht ontsnapte mij.
O, er gaat genoeg moois voorbij, maar om dat te ervaren hoef ik niet buiten te vertoeven. Van achter het venster recht onder mij beweegt zich een beperkte, op zichzelf staande constante wereld in al haar schoonheid. Een eenvoudig bloeiende gemeenschap in alle geuren en kleuren waar zich insecten om verzamelen, die hoe klein ook, stuk voor stuk een taak verrichten. Stuifmeel vormt de rode draad van hun levensopdracht. Je zou die beesten erom benijden; zij hebben tenminste een – waardevol – doel op aarde tijdens hun korte leven. Is het niet onbevattelijk dat zulke kleine dieren essentieel zijn voor de ontwikkeling van de natuur? Ook wij mensen zijn slechts schakels in deze eeuwige natuurlijke kringloop, al kan ik even niet bedenken welke belangrijke functie wij vervullen. Zo te zien draait de wereld ook wel zonder mij door. Het is lichtelijk ontnuchterend te ontdekken dat een nietig insect dat zijn natuurlijke instinct volgt, mogelijk meer betekenis heeft dan een ontwikkeld mens met verstand en gevoel. Ik kan momenteel niet verder komen dan ook op mijn intuïtie te varen door mijn gedachten vorm te geven via de toetsen van mijn laptop, zoals u zelf indertijd hebt gedaan, zij het met de pen. Of mijn gekozen bezigheid van vitaal belang is voor het reilen en zeilen op deze aardbol, dat waag ik te betwijfelen, maar soms heeft een mens het nodig.
Jaren geleden welden bij mij enkele woorden op die betrekking hadden op het zitten voor het vensterraam, bij elkaar genomen een klein gedicht vormend. Nu moet u bedenken, dat de straat waarin ik woon soms wel in slaap lijkt te zijn gesukkeld. Er was werkelijk geen uitbraak van een Coronavirus, laat staan een lockdown voor nodig om dit effect te bereiken. Desondanks geeft dit korte vers exact mijn beleving weer als ik naar buiten zit te kijken, deze keer vanuit de voorzijde van het huis waar het verkeer doorrijdt. Ik gaf het de titel “Toeschouwer”. Ik wil deze woorden met u delen, wellicht herkent u zich erin. Sterker, misschien ervaren we allemaal hetzelfde verlorene.
Zittend voor het vensterraam
kijkend naar de wereld die
voorbijloopt, -fietst, -rijdt…
voel ik mij opeens eenzaam
als ik daar zit en zie
hoe het leven langs mij heen glijdt
Het was mij een genoegen deze brief te schrijven vanuit een eenentwintigste-eeuwse tijdsgeest, aan u die zowel in de negentiende- als in de twintigste eeuw hebt geleefd en daarin uw sporen hebt gezet. Sporen die in deze nieuwe eeuw nog altijd worden nagevolgd. Hopelijk hebt u het lezen ervan eveneens als aangenaam ervaren.
Hartelijke groet van een Nederlandse schrijvende collega,
Edith E.