Veel beweging is er niet achter het raam. Alleen de witte lakens die door de slaapkamervensters van de overburen hangen, vangen af en toe wat wind. Een auto die stopt is een gebeurtenis.
Een appelblauwzeegroen model. Ik open de deur, mijn zus loopt al terug naar haar auto. Op de drempel liggen bloemen.
“Veel sterkte”, zegt ze nog.
Ze heeft iets in gang gezet, want weer wordt het raam gevuld. Een grote bestelwagen neemt het licht in de woonkamer weg. Een man stapt uit, iemand die we niet kennen. Grote mannen hebben de aardigheid dat ze lange armen hebben. Hij reikt me een pot met orchideeën aan. Mijn vrouw barst in tranen uit. “We denken aan je”, meldt het kaartje. De bloemen doen me aan longblaasjes denken. Ik neem het plastic eraf en was mijn handen.
Het neemt toe: bloemen van haar collega’s, bloemen van haar zus, bloemen van de buren, bloemen van vier vriendinnen, bloemen van een collega uit het begin van haar carrière. Wat er ontstaat doet me denken aan het rijtje mieren op weg naar het gat van de lokaasdoos. Wij wonen in dat gat, ons huis wordt een serre.
We moeten eten, want de stroom gaat door, nu in de vorm van ontbijten. Paasontbijt, troostontbijt, zomaar ontbijt. Ontbijt betaald door de kinderen, om een nichtje te steunen van wie de kaas- en hapjestent op slot is.
Het raam wordt ingenomen door kleuren en logo’s. PostNL en bpost werken zich afwisselend in de kijker. Daar zijn de pakjes. Ik begrijp: ze werkt aan haar zelfbeeld. Zinnen duiken in me op. Zoals: het verderf dient bekleed met schoonheid. Ik kan er niets aan doen. Een setje hangt aan de kapstok. Ze houdt het tegen zich, zegt: “Groen heb ik nooit gedurfd.” Ik zeg haar dat het mooi is.
Ze vraagt me om snoep klaar te leggen om de pakjesbezorgers te steunen. Die met een mondmasker ken ik al. Hij vraagt wat hij moet doen als we niet thuis zijn. Ik begrijp waar hij op doelt. Morgen mogen we een laatste keer samen naar het ziekenhuis, daarna moet ze het alleen doen. Ik beweeg mijn hoofd naar rechts, zeg dat we de tuindeur zullen openlaten.
Nu zijn het feestbloemen. Haar feest. Ik had het me het anders voorgesteld. Vorig jaar had ze voor mij een samenscholing van wel dertig man geregeld. De man met lange armen zegt “Tot morgen!” als hij een ruiker aflevert.
“Ze wordt 60”, leg ik uit aan een buurman die zijn nieuwsgierigheid niet meer kon bedwingen. We staan op vijf meter van elkaar. De zonnestralen komen van rechts. Ik zie mijn speeksel. Het lijkt te drijven op luchtlagen. Wonderlijk hoe elastisch het is. Spuw je meer als je luid praat?
Ik had me voorgenomen niet veel te zeggen. Zijn praatvaren gevaarlijk?
“Ik laat niemand binnen. Ze moet nog tot de negentiende elke dag naar de bestralingen. We waren dolblij dat de operatie niet werd uitgesteld. Geen enkele vrouw wil zo’n groeiend ding in haar lijf.”
Luc Vanhauwaert
11.05.2020