Door je venster zie je gras, drie bomen, één bank en de lucht. Je venster bestaat uit vierentwintig ruitjes. Door één ruitje in de linkerbovenhoek zie je alleen maar hemel en door het tweede van links helemaal onderaan enkel de bank. Door al de rest zie je, het gras, de bladeren, de bomen. Dit alles aanschouw je vanop je eerste verdieping in je ondertussen achtste woning.
Je herinnert je, uren achterstevoren geknield op een sofa, je ellebogen op de rugleuning en vensterbank. Turend door je eerste venster in je eerste woning op een vierde verdieping. Je keek er uit op een marktplein, en niet zomaar een marktplein. Het marktplein van de hoofdstad van Bourgondisch West Vlaanderen. Als een kleine gravin zat je daar, starend als door een erker.
Je zag er veel. Zoveel mensen die er voorbijkwamen en even halthielden aan het zebrapad. Daar stonden ze even stil. Een ideaal moment om ze te bespieden en te keuren. Alles was boeiend, hun houding, hun kleren, de pakjes en zakjes die ze bijhadden. Waren ze samen of alleen? Die tijd en die plek gaven je een blik op de echte wereld, alsof het een film was.
Dikwijls begon je er te dromen over je toekomst. Heel concreet ging je fantaseren over de liefde, jouw liefde. Wie zou je liefste, je man worden? Je berekende dat die nu toch ook al geboren zou moeten zijn en wellicht van eenzelfde leeftijd of hooguit vijf jaar ouder. Waarschijnlijk van dezelfde stad en – wie weet – liep hij nu over die markt. Dan strekte je je extra dicht bij het raam om te zien of je er daar beneden niemand kon uitpikken die in aanmerking kwam. Daarvan getuigden de afdrukken van je neus en voorhoofd op het vensterraam.
Een keer heb je er je vader gezien die in tegenrichting over die markt fietste. Stel je voor, alleen hij, in tegenrichting, over een rotonde met eenrichtingsverkeer. Het is altijd zo geweest op die markt. Allen samen tegenkloksgewijs, sinds mensenheugenis. Hoe is het mogelijk. Je vader woonde daar waarlijk al heel zijn leven en kon er echt niet naast gekeken hebben. Het heeft je echt wat tijd gekost om door te krijgen dat die fietser je vader was. Je vroeg je daarbij af of hij het wel doorhad terwijl hij het deed. Je vader was gekend om zijn verstrooidheid en niet om zijn overmoed. Hij reed gelukkig nooit met een wagen en eerlijk gezegd ook nooit met een fiets. Het was een wonder dat hij recht bleef.
Nu gebeurt het, als je terug op die markt komt, dat je even stil naar boven kijkt, naar dat venster. Misschien zit er daar nu wel een dergelijk eigenaardig kind naar jou te kijken. Wat zou die ondertussen allemaal zien? Zijn de mensen veranderd? Alles is overzichtelijker. De kasseien zijn netjes herschikt. Het eenrichtingsverkeer is tot het minimum beperkt. Geen auto’s meer geparkeerd rond het standbeeld van de twee grote Vlaamse helden, Pieter en Jan. Dikke vechtende vrienden waren het. Net zoals je ouders toen.
Nu zit je in je achtste huis voor je achtste venster, verdeeld in vierentwintig ruitjes op de eerste verdieping. Die met zicht op gras, drie bomen, de lucht en één bank. Je hebt meer te doen en dus minder kijktijd. Alhoewel corona wat rust en inzichten heeft gebracht. Je bent duidelijker mensen-virusschuw, geworden. Verlangend naar een volgend venster, hoog en droog, met zicht op zee. Onzichtbaar afgezonderd van de wereld. Om opnieuw te kunnen kijken naar beneden naar de nietsvermoedende mensen, en erbij te denken, lopen ze wel veilig ver genoeg van elkaar? Of wie zal sterven op dezelfde dag als jij? Of het meest dichtbij …