Lieve Herman,
Ik kijk uit het raam en zie hoe een koolmeesje in het nestkastje vliegt dat er al jarenlang hangt. De verf dat er ooit door mijn kinderen is op gekwast is inmiddels bijna afgebladderd. Toen dacht ik dat ik elk jaar weer zou verlangen naar de lente om te genieten van het jonge grut, maar na het derde jaar nam ik het voor lief. Waar ik eerder steeds reikhalzend uitkeek naar de terugkeer van het diertje, begon het na het zoveelste seizoen te vervelen.
Nu kijk ik weer naar het vogeltje en vraag ik me af of het de kinderen zijn van de vogel die ooit in dit kastje begon. Ik wist niet dat ik filosoof wilde zijn tot ik het werd. Want de dagen veranderen niet en toch is er na een maand zoveel anders. Ik mis de nabijheid van de geliefden om me heen. Altijd wilde ik afstand houden, nu hoop ik de nabijheid te vinden in berichtjes en kaartjes.
Een collega die me bemoedigend over mijn schouder strijkt, de omhelzing van mijn moeder tijdens het zondagse diner. De kus van een goede vriend. Ik wist niet hoe erg ik het zou missen want ik nam het leven voor lief omdat ik niet wist wat er te verliezen was.
Binnen nu en een afzienbare tijd zal de vogel uitvliegen zonder de zorgen die wij mensen kennen. En ik ben jaloers. Mijn hele leven wentelde ik me in vrijheid zonder te weten hoe het was iets op te geven. Ach, als die vogel toch eens wist hoe gelukkig hij moest zijn dat hij overal naar toe kan gaan.
Morgen wordt mijn kleinkind vijf en ik zal hem bellen met zoete woordjes. We zullen lachen en misschien zal hij me door de lijn een kus geven. Daarna zal ik zijn moeder vertellen hoe trots ik op haar ben en of ze nog eens een vogelhuis met me wil beschilderen. Nu pas kan ik haar alles zeggen omdat ik weet hoeveel het leven waard is.
Ach Herman, we kijken uit venster en zien dezelfde maan en zon. Daar moet troost in te vinden te zijn. Dat hoe we het ook wenden of keren, we beiden op afstand, hetzelfde uitzicht hebben.